N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
‘We moeten ons openstellen voor de mogelijkheid dat niet Hokusai, maar zijn dochter Oi veel van de beroemde Japanse kunstwerken van ‘de late Hokusai’ gemaakt heeft – zoals Hokusai’s beroemdste kunstwerk, de houtsnedeprent De grote golf uit 1830.” Dochter en vader werkten als artistiek team samen na Hokusai’s hersenbloeding op zijn 67ste. Er zou een Hokusai-Oi-studiepanel moeten komen, zoals het Rembrandt Research Project, om Oi’s aandeel in de Hokusai-kunst nader te onderzoeken.
Dit is, kort samengevat, wat de Amerikaanse kunsthistorica Julie Nelson Davis eerder dit jaar zei in haar lezing voor de Vereniging voor Japanse Kunst in Leiden. Ze doet als hoogleraar aan de universiteit van Pennsylvania al jaren onderzoek naar de productie van Japanse houtsnedeprenten (ukiyo-e). Ze richt zich de laatste tijd vooral op de rol van – nu welhaast vergeten – vrouwelijke kunstenaars in de ateliers waar die prenten ontworpen werden, met name die van Hokusai’s dochter Oi. De laatste bevindingen van haar onderzoek publiceert ze dit najaar in het door het British Museum uitgegeven boek ‘Late Hokusai: Society, Tought, Technique, Legacy’.
„Ik ben jaloers op schrijvers en filmmakers”, zei Nelson Davis in Leiden. „Zij kunnen historische contexten gewoon bedenken. Ik moet met feiten komen.” Er was al wel bekend dat Katsushika Oi (1800-1860) als dochter van Katsushika Hokusai (1760-1849) in zijn atelier had meegewerkt, in de laatste drie decennia van zijn leven – de ‘late Hokusai’. Ze heeft enkele mooie schilderijen onder haar eigen naam gemaakt, en van sommige Hokusai-kunstwerken is bekend dat ze er iets aan bijdroeg. Maar het inzicht dat Oi als kunstenares zelf schepper kan zijn van ‘late Hokusai’-werken, zoals De grote golf, is nieuw.
Golf: Japans én westers
Eerst even De grote golf zelf. Het is Hokusai’s bekendste houtsnede, en stamt uit zijn late periode, 1830. Dramatisch uitgebeeld is een grote, van links aanzwellende zeegolf, met schuimkoppen als klauwtjes. Er tornen nietige mensen in roeibootjes tegenop. En op de achtergrond zien we, klein Onder de golf voor de kust van Kawagana zoals de prent officieel heet, de heilige Japanse berg Fuji.
Vele duizenden van deze prent, onderdeel van Hokusai’s map met Zesendertig gezichten van de berg Fuji, zijn er begin negentiende eeuw gedrukt. Ze kostten toen ongeveer zoveel als twee afhaalmaaltijden in Edo – afhaaleten was al in de 19de eeuw populair. De honderden prenten die, nadat Japan na 1853 zijn isolement had doorbroken, aan westerse kunstliefhebbers werden verkocht, maakten van Hokusai’s De grote golf het bekendste Japanse kunstwerk ter wereld. Het is onderdeel geworden van de westerse populaire cultuur. Met een eigen Lego-versie en een emoji om golven van emotie (blijdschap) op sociale media uit te drukken, geldt het als een van ’s werelds meest gereproduceerde kunstwerken. In maart van dit jaar werd een originele De grote golf-afdruk voor een recordbedrag van 2,8 miljoen dollar (2,5 miljoen euro) bij veilinghuis Christie’s in New York geveild.
Het wereldwijde succes van De grote golf is volgens experts mede te danken aan de combinatie van Japanse en westerse beeldelementen in de prent. Zo is de dynamische lijnvoering waarmee de golf is gepenseeld, typisch Japans. Maar de ruimtelijke weergave, met de suggestie van diepte en perspectief, is juist westers, aldus onder meer het British Museum. Japanse kunstenaars kregen begin negentiende eeuw via de Hollandse handelspost in Japan westerse kunstwerken met het voor hen nieuwe perspectief te zien. Ook Hokusai en Oi experimenteerden daarmee in hun eigen werk. De ‘late Hokusai’ – hij was 70 toen De grote golf werd gepubliceerd – wordt op dat vlak beschouwd als de absolute meester.
‘Geniale kunstenaar’-mythe
Maar Julie Nelson Davis vraagt zich nu dus af of het wel ‘de meester’ zelf was, die het ontwerp voor De grote golf-houtsnede eigenhandig penseelde. Dat strookt niet met het populaire kunsthistorische beeld van de geniale mannelijke kunstenaar die in zijn eentje met meesterhand zijn kunstwerken maakt. Dat beeld is volgens Nelson Davis een typisch westerse, romantische, mannen verheerlijkende kunstenaarsmythe, die wereldwijd geëxporteerd werd ten tijde van het Britse imperialisme eind negentiende eeuw. Het vertroebelt volgens haar niet alleen het zicht op de nauwe samenwerking in kunstwerkplaatsen als die van Hokusai, waar volgens haar sprake was van ‘een collectief penseel’. Maar die genie-mythe ontneemt volgens Nelson Davis ook het zicht op de rol van vrouwelijke kunstenaars in de Japanse kunstproductie. Kunstenaressen zoals Oi, die daardoor in het vergeetboek raken.
Nelson Davis raakte gefascineerd door Oi in haar jarenlange onderzoek naar Japanse prentkunst, doordat het weinige werk dat Oi onder haar eigen naam in opdracht schilderde zo goed is. Het is, met veel donkere en lichte partijen en schaduw, rijker geschakeerd van kleur dan traditionele Japanse kunst. En er zit meer westers perspectief in haar ruimte-uitbeelding. Dit zijn precies die artistiek vernieuwende elementen waar ‘de late Hokusai’ zo om geprezen wordt.
Die elementen zijn goed te zien op een van Oi’s mooiste schilderijen op zijde, Yoshiwara in de nacht uit 1844. Yoshiwara was Edo’s hoerenbuurt, waar veel van de courtisanes verbleven die op Japanse prenten vaak glamoureus worden afgebeeld. Oi schilderde die vrouwen als anonieme sekswerkers, achter de traliewerken waardoor klanten hen in het duister beloerden. Het is een donker schilderij, veel duisterder, en daardoor moderner, dan de reclameachtige eerdere Japanse houtsnedes.
Vraag is nu waarom zo’n topkunstenares als Oi maar tien schilderijen onder eigen naam schilderde. Er waren vrouwelijke Japanse kunstenaars in andere familieateliers die meer maakten. Aan Oi’s reputatie als kunstenares kan het niet hebben gelegen. Haar werk werd gewaardeerd, ook door haar kritische vader, Hokusai, die over haar gezegd zou hebben: „Als het om schilderen van mooie vrouwen aankomt, kan ik niet met haar concurreren – ze is erg getalenteerd en een expert in de technische aspecten van schilderen.” En ook collega-prentenmakers prezen haar, zoals de beroemde Keisai Eisen die schreef dat ze „bekwaam in tekenen is, en in navolging van haar vader een professionele kunstenaar is geworden, met een reputatie als een getalenteerd schilder.”
Hokusai’s hersenbloeding
Misschien is het de hersenbloeding van haar vader in 1827, op zijn 67ste, waardoor Oi’s eigen kunstproductie beperkt bleef. Drie jaar voor De grote golf gepubliceerd werd, kreeg Hokusai een beroerte en kon hij geen penseel meer vasthouden. (In de Japanse film over Oi’s leven ‘Kurara’ (2017) is dit drama levendig uitgebeeld). Het familiebedrijf, niet zonder geldzorgen ondanks Hokusai’s succes, moest blijven draaien. Zijn oudste zoon, voorbestemd om het familie-atelier over te nemen, was eerder al jong overleden. Waarschijnlijk, aldus Nelson Davis, trok zijn meest getalenteerde artistieke dochter, Oi, op haar 27ste weer in bij haar vader. Ze scheidde van haar man na drie jaar huwelijk. Oi nam de zaken, ook de artistieke, in het Hokusai-familieatelier over. Ook moest ze haar vader verzorgen, want een jaar na Hokusai’s hersenbloeding overleed Oi’s moeder.
Geleidelijk kreeg Hokusai zijn tekenvermogen terug, en ging hij samenwerken met zijn dochter, zijn oogappel Oi, die net als hij liever tekende dan kookte of het huishouden deed. Volgens tijdgenoten lag hun rommelige atelier vol pakpapier van afhaal-eten en niet afgewassen borden. „Je kunt beter verhuizen dan opruimen”, was Hokusai’s credo. Hij verhuisde zo’n 90 keer.
Er zijn brieven, rekeningen, opdrachten, notities van Oi over hoe je kleur maakt die volgens Nelson Davis aantonen dat zij volledig betrokken was in de artistieke productie in het atelier van de ‘late Hokusai’. Omdat Oi in haar artistieke bloei was, en een familie-atelier een ‘collectieve penseel’ was, kan het volgens Nelson Davis haast niet anders, dat zij als kunstenaar ook oorspronkelijke werken maakte voor de zaak, die verkocht werden onder de merknaam Hokusai, omdat dat het meeste opbracht. Zoals De grote golf, een prent die, net als Oi’s eigen kunst, ook geprezen wordt om het experimentele kleurgebruik, met in de golf de toen nieuwe chemische kleur Pruisisch blauw.
Populair bij Degas en Van Gogh
In haar tijd was Oi als kunstenares bekend en gewaardeerd. Maar een paar jaar na Hokusai’s dood in 1849, ging Japan open voor de wereld en werden Japanse houtsnedeprenten populair in het Westen. Eerst vooral onder kunstenaars. Impressionisten als Degas en Renoir, en ook Van Gogh, verzamelden de Japanse prenten, onder meer van Hokusai. Ze inspireerden de moderne kunst in hoge mate. Japan raakte in de mode, en er verschenen artikelen en biografieën over de onbekende Japanse prentenmakers, zoals Hokusai.
Om de westerse markt te bedienen werden die verhalen vervormd, aldus Nelson Davis, naar westerse smaak – dus langs de lijnen van de romantische, seksistische mythe van een eenzame, geniale mannelijke kunstenaar. In Hokusai’s eerste Japanse biografie, die zo’n vijftig jaar na zijn dood verscheen, was Oi’s rol teruggebracht tot verzorgster van haar geniale, oude vader. Dat Hokusai een hersenbloeding had gehad, werd weggelaten. Oi werd in de biografie er niet als mede-kunstenares bij afgebeeld, maar als zorgzame vrouw die steunend op haar tabakspijp, haar oude doortekenende oude vader in de gaten houdt.
Zo vaagde het westerse model van de geniale mannelijke kunstenaar Oi’s belangrijke artistieke rol uit, aldus Nelson Davis. Ten onrechte, vindt ze. Ze streeft daarom naar de oprichting van een internationaal Hokusai-onderzoeksteam van kunsthistorici. Dit kan er „binnen enkele jaren” zijn, hoopt ze, en nieuwe inzichten bespreken en nader onderzoek doen naar Oi’s aandeel als scheppend kunstenaar in het oeuvre van de ‘late Hokusai’.
Julie Nelson Davis schrijft over Oi in het boek ‘Late Hokusai: Society, Tought, Technique, Legacy’, dat dit najaar verschijnt. Haar lezing over Oi voor de Vereniging van Japanse Kunst is voor leden te bekijken op societyforjapaneseart.org.